'Meneer, lezen, dat is toch saai!'

« Vorige pagina

'Meneer, lezen, dat is toch saai!'

Emmanuel De Baere

 

In 2019 liep ik stage in het Heilig Hartinstituut Kessel-Lo. Ik was bij een klas in het eerste jaar Latijn geplaatst voor een lesje literatuur. Latijn, dacht ik, dat moet gemakkelijk worden, die zouden toch al wat interesse moeten hebben in taal en literatuur. Daarom besloot ik de les te beginnen met de vraag ‘Wie hier in de klas heeft vorig jaar één of meerdere boeken helemaal uitgelezen?’

Stilte.

Geen hand in de lucht, de blikken alle kanten op behalve naar mij, want ze moesten maar eens aangeduid worden om te verduidelijken. Ik besloot een opvolgvraag te stellen: ‘Wie vindt van zichzelf dat hij of zij graag leest?’

Weeral stilte.

Op die vraag kon ik gemakkelijker verder gaan. Ik duidde een leerling aan. ‘Dus jij leest niet zo graag. Kan je me vertellen waarom dat zo is?’
              ‘Maar meneer, dat is toch saai?’
Dat is saai. Als een leerling zoiets zegt, is er niets tegen in te brengen. Of toch zeker niets wat hen ervan zal overtuigen dat lezen helemaal niet saai is. ‘Dat is saai’ is het argument van een leerling die de jouwe niet wil horen, welke ze ook zijn.

Ik vroeg dan maar aan enkele andere leerlingen of zij me konden vertellen wat hun redenen waren om niet zo graag te lezen. Er waren geen interessante boeken, het had niets met hen te maken, het duurde te lang om een boek te lezen, ze geraakten nooit door het volledige boek, het was stom dat de school het verplichtte … De lijst met redenen bleef maar doorgaan.

Voor alle argumenten die de leerlingen gaven, viel wel iets te zeggen. Geen van hen had nog nooit een boek gelezen en dan gezegd dat ze niet wilden proberen, zoals dat met ‘vies’ eten wel eens gebeurt. Dat was een goede start. Als de leerlingen al hadden nagedacht over waarom ze niet graag lazen, kon ik ze ook aanzetten om na te denken over een boek.

De les die ik moest geven, ging echter niet over wat leerlingen vonden van lezen, ze ging over het boek ‘De engel die niet kon vliegen’ van Mario Gommeren. De les werkte volgens de traditionele, door de hogeschool aangeleerde structuur. Als u zelf leerkracht bent, zult u het ongetwijfeld wel herkennen: je gaat van buiten (de cover, de korte inhoud op het achterplat) naar binnen (enkele fragmenten van het verhaal zelf) en dan terug naar buiten (een bespreking van het boek in het algemeen).

De fragmenten van het verhaal gingen over de hoofdpersonages Rafaël, zijn broertje dat de bijnaam Croco heeft en zijn beste vriend Gabriël. De drie jongens zijn straatkinderen die voor amusement lijm snuiven en gaan treinsurfen (waarbij je op het dak van een rijdende trein gaat liggen, een activiteit die zeer gevaarlijk en dus absoluut niet aan te raden is). In het eerste fragment gaan Rafaël en Gabriël voor het eerst treinsurfen, in het tweede fragment overtuigt Croco Rafaël ervan om hem te laten meegaan en in het derde fragment laat Croco de rijdende trein los. Het laatste fragment eindigt dus met een cliffhanger.

Na de cover van het boek besproken te hebben, gingen we over naar de fragmenten uit het boek. Tussen de fragmenten kwamen vraagjes om de leerlingen te laten nadenken over wat ze net gelezen hadden. Bij het lezen stapte ik af van wat de hogeschool me geleerd had. De lectoren zeiden namelijk steeds opnieuw: ‘Je begint met het eerste fragment voor te lezen, daarna laat je de leerlingen het tweede fragment één voor één afwisselend lezen, en tot slot laat je ze een fragment in stilte lezen.’ Ik koos ervoor om de leerlingen in plaats daarvan de keuze te geven: welke van de drie methodes wilden ze het liefst? Voor het eerste fragment was dat voorlezen.

Beste lezer, kijk even terug naar uw eigen schooltijd. Wanneer de leerkracht begon voor te lezen of een uitleg te geven, wat deden de leerlingen toen? Het meest waarschijnlijke antwoord: ze beginnen te fluisteren, dat verandert in mompelen, en voor je het weet praten ze er ongegeneerd door.
In deze les liep het echter anders. Ik had oprechte aandacht getoond voor wat de leerlingen vonden van het lezen, wat zij interessant vonden en wat niet, en ik had hen zelf de keuze gegeven of ze wilden luisteren of zelf lezen. Daarom hingen de leerlingen tijdens heel het fragment aan mijn lippen.

Achteraf kwamen de klassieke vraagjes: wat denk je dat er nog zal gebeuren? Hoe interpreteer je element x of y? De leerlingen hadden elk hun eigen mening die ze met alle plezier deelden. Iedere mening was welkom en werd behandeld als gelijkwaardig.

Na de vraagjes was het tijd voor het tweede fragment. Ook hier liet ik de keuze aan de leerlingen: hoorden ze het fragment liever voorgelezen worden door mij, lazen ze liever om de beurt of in stilte? Het werd weer voorlezen.

Bij het tweede fragment hoorde een stellingenspel, waar de leerlingen maar al te graag actief aan meededen. Bij het derde fragment gebeurde echter iets onverwacht. Toen ik de leerlingen daarbij ook voor de keuze stelde of ze het fragment voorgelezen wilden krijgen of liever om beurt of in stilte wilden lezen, ging de keuze plots naar om de beurt lezen. De leerlingen wilden zelf lezen om te ontdekken wat er zou gebeuren. Het laatste fragment eindigde, zoals eerder gezegd, op een cliffhanger. Na nog wat vraagjes en een creatieve opdracht, was de les voorbij.

Ik maakte mijn rugzak en wilde mijn jas net aandoen om naar buiten te vertrekken (klaar voor de bespreking met mijn stagementor), toen ik plots achter me een stem van een leerling hoorde: ‘Meneer?’ Ik draaide me om, en achter me stond de leerling die aan het begin van de les had gezegd dat lezen saai was. ‘Meneer, hoe loopt het af?’
              ‘Dat kan ik je vertellen,’ zei ik, ‘maar zou je het niet liever zelf lezen?’

Of de leerling het al dan niet liever zou lezen dan hij het wou horen, betwijfel ik, maar hij antwoordde ‘Kan u me dat boek lenen meneer? Ik wil echt weten hoe het afloopt nu!’ Ik had het boek zelf niet in mijn bezit, maar de schoolbibliotheek wel.

Ik hoop dat de leerling het boek daadwerkelijk heeft geleend van de schoolbib en heeft gelezen. Ik heb het niet kunnen ontdekken. Wat er toe doet bij dit verhaal is echter wat ik wel ontdekt heb. Lezen is niet saai, maar als u dit bericht leest, weet u dat waarschijnlijk zelf wel al. Leerlingen weten het niet altijd. Als je leerlingen daarentegen vrij laat, hoogstens een duwtje in de rug geeft, ontdekken ze het graag zelf. Daarom moet ik mezelf tegenspreken. Er is wel iets om tegen ‘Dat is saai’ in te brengen. Een kleine aanzet, met respect voor de leerling, dat is alles wat nodig is om van een ‘Dat is toch saai’ een ‘Kan u me dat boek lenen’ te maken.

 

Emmanuel De Baere is educatief redacteur/content manager bij uitgeverij DiaBe. Na enkele jaren zelf voor de klas te hebben gestaan, schakelde hij over naar de uitgeverij om op grotere schaal leerlingen verder te kunnen helpen voor het vak Nederlands.